
Jurisprudentie
BI0876
Datum uitspraak2009-03-19
Datum gepubliceerd2009-04-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 07/3981 ZFW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 07/3981 ZFW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het FPU-pensioen van eiser valt onder de materiële werkingssfeer van Verordening 1408/71 gelet op Bijlage VI van de Verordening. Bijlage VI vindt zijn grondslag in artikel 89 van de Verordening en maakt daarvan onderdeel uit.
De Zvw is een wettelijke regeling inzake ziektekostenverzekering. De omstandigheid dat personen zich in het kader van die verplichte verzekering moeten wenden tot privaatrechtelijke zorgverzekeraars, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de Zvw geen wettelijke regeling is in de zin van artikel 28 van de Verordening. Daarbij acht de rechtbank van belang dat zorgverzekeraars ingevolge artikel 3 van de Zvw verplicht zijn om met iedere verzekeringsplichtige desgevraagd een zorgverzekering te sluiten.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/3981 ZFW
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats] (België),
eiser,
en
de Raad van bestuur van het College voor zorgverzekeringen,
verweerder,
gemachtigden: mr. F. van Woerden-Poppe en mr. R.G. van der Wissel.
1. Procesverloop
Bij brief van december 2005 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij op grond van Verordening (EEG) 1408/71 recht heeft op medische zorg in zijn woonland ten laste van Nederland en dat hij daarvoor een bijdrage is verschuldigd. Bij brief van juni 2006 heeft verweerder eiser geïnformeerd over de van toepassing zijnde woonlandfactor.
Bij besluit van 28 september 2007, opnieuw bekend gemaakt op 1 oktober 2007, (hierna: het bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de brieven van december 2005 en juni 2006 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit op 7 oktober 2007 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 07/3981 ZFW.
Bij besluit van 22 september 2008 (hierna: het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en een nieuw besluit genomen, waarbij eisers bezwaren ongegrond zijn verklaard.
Bij brief van 28 oktober 2007 heeft eiser onder vermelding van procedurenummer AWB 07/3981 ZFW een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Daarbij heeft eiser een brief van verweerder van 6 juli 2007 overgelegd. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 07/4422 ZFW.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2009.
Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
2. Overwegingen
Ten aanzien van procedure AWB 07/4422 ZFW
Bij brief van 28 oktober 2007 heeft eiser onder vermelding van procedurenummer AWB 07/3981 ZFW nadere gronden van zijn beroep ingediend. Deze brief is door de rechtbank aangemerkt als een (nieuw) beroepschrift tegen de brief van verweerder van 6 juli 2007 en geregistreerd onder nummer AWB 07/4422 ZFW. Bij eiser is voor de tweede maal griffierecht in rekening gebracht. Naderhand is gebleken dat deze brief een voorzetting van procedure 07/3981 is en dat ten onrechte een tweede procedure is aangemaakt. De rechtbank heeft daarom procedure AWB 07/4422 ZFW opgeheven en de daarbij behorende stukken in het dossier van procedure AWB 07/3971 ZFW gevoegd. Voorts heeft de rechtbank opdracht gegeven om het griffierecht geheven in procedure AWB 07/4422 ZFW terug te storten naar eiser.
Ten aanzien van het bestreden besluit I
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en een nieuw besluit genomen op eisers bezwaren. Nu gesteld noch gebleken is dat eiser enig belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling door de rechtbank van het bestreden besluit I, zal het beroep in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit II een besluit in de zin van artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu met het bestreden besluit II niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser, wordt het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
Feiten
Eiser woont sinds 1 juli 2007 in België. Daarvoor woonde hij enige tijd in Schotland. Hij ontving tot 1 augustus 2008 een FPU-pensioen en sinds 1 augustus 2008 een pensioen op grond van de Algemene Oudersdomswet (AOW) en een pensioen van Pensioenfonds ABP.
Het orgaan in Schotland heeft het E121-formulier niet bevestigd. In België heeft eiser het E121-formulier niet ingediend bij het orgaan van de woonplaats.
Juridisch kader
Artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) luidde - ten tijde hier van belang en voor zover hier aan de orde - als volgt:
1. In het buitenland wonende personen die met toepassing van een Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen dan wel toepassing van zodanige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, melden zich, tenzij zij op grond van deze wet verzekeringsplichtig zijn, bij het College zorgverzekeringen aan.
2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verschuldigd, die voor de toepassing van artikel 22 alsmede, voor een bij die regeling te bepalen gedeelte van de bijdrage, voor de toepassing van de Wet op de zorgtoeslag als premie voor een zorgverzekering wordt beschouwd.
5. Bij ministeriële regeling: a. kan, in afwijking van het vierde lid, worden bepaald dat de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, door een orgaan dat pensioen of rente uitkeert, op dat pensioen of die rente wordt ingehouden en aan het Zorgverzekeringsfonds wordt afgedragen; b. kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het College zorgverzekeringen zijn taak, bedoeld in het vierde lid, uitoefent of de organen, bedoeld in onderdeel a, de in dat onderdeel bedoelde werkzaamheden uitvoeren.
Artikel 28 van Verordening (EEG) 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (hierna ook: de Verordening) luidt -voor zover van belang- als volgt.
Pensioenen of renten, verschuldigd op grond van de wettelijke regelingen van een of meer Lid-Staten, terwijl in het land van de woonplaats geen recht op prestaties bestaat
1. De rechthebbende op een pensioen of rente verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat, of op pensioenen of renten verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, die geen recht op prestaties heeft op grond van de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, heeft niettemin zelf, evenals zijn gezinsleden, recht op deze prestaties, voorzover hij op grond van de wettelijke regeling van de voor de pensioenverzekering bevoegde Lid-Staat, of van ten minste één van de voor deze verzekering bevoegde Lid-Staten, eventueel met inachtneming van artikel 18 en van bijlage VI recht op prestaties zou hebben, indien hij op het grondgebied van de betrokken Staat woonde. (…)
2. In de in lid 1 bedoelde gevallen komen de verstrekkingen voor rekening van het overeenkomstig de volgende regels vastgestelde orgaan:
a) indien de rechthebbende krachtens de wettelijke regeling van één Lid-Staat recht op bedoelde verstrekkingen heeft, komen deze voor rekening van het bevoegde orgaan van deze Staat; (…)
Artikel 33, eerste lid, van de Verordening luidt als volgt:
Het orgaan van een Lid-Staat dat een pensioen of rente verschuldigd is en dat een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald, dat voor rekening van een pensioen of rentetrekker bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de prestaties bij ziekte en moederschap te dekken, is gemachtigd deze bedragen, berekend overeenkomstig de betrokken wettelijke regeling, in te houden op het pensioen of de rente welke dit orgaan verschuldigd is, voorzover de prestaties krachtens de artikelen 27, 28, 28 bis, 29, 31 en 32 voor rekening van een orgaan van bedoelde Lid-Staat komen.
Beoordeling van het geschil
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn (FPU-)pensioen van ABP niet valt onder de materiële werkingssfeer van de Verordening, ook niet met Bijlage VI van de Verordening in aanmerking genomen. Volgens eiser zegt het opnemen van pensioenen in de Bijlage alleen iets over de toepassing van nationale regels binnen Nederland en kan daarmee niets worden veranderd aan de materiële werkingssfeer van de Verordening. Bovendien mag Nederland middels Bijlage VI niet eenzijdig de Verordening wijzigen, aldus eiser.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. Bijlage VI vindt zijn grondslag in artikel 89 van de Verordening en maakt onderdeel uit van de Verordening. Naar het oordeel van de rechtbank kan Bijlage VI derhalve niet worden aangemerkt als een ongerechtvaardigde eenzijdige uitbreiding van de Verordening door Nederland.
In Bijlage VI, onder R, onder 1, onder f, van de Verordening is – voor zover hier van belang – bepaald dat voor de toepassing van de artikelen 27 tot en met 34 van de Verordening met pensioenen, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen genoemd onder b) (invaliditeit) respectievelijk b) (ouderdom) van de verklaring van het Koninkrijk der Nederlanden als bedoeld in artikel 5 van de Verordening,worden gelijkgesteld:
- pensioenen ingevolge de Wet van 6 januari 1966 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de burgerlijke ambtenaren en hun nabestaanden (Algemene burgerlijke pensioenwet).
Vorenstaande betekent dat eisers ouderdomspensioen van pensioenfonds ABP voor de toepassing van artikel 28 van de Verordening wordt gelijkgesteld met een pensioen, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van Nederland. Het pensioen van eiser valt gelet hierop onder de materiële werkingssfeer van de Verordening.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat de Zvw geen wettelijke regeling behelst die recht geeft op prestaties in de zin van artikel 28, eerste lid, van de Verordening. De Zvw bepaalt slechts wie verplicht is zich te verzekeren tegen ziektekosten. Artikel 28 van de Verordening is daarom volgens eiser niet op hem van toepassing.
De rechtbank volgt eiser niet in dat standpunt. In Bijlage VI, onder R, onder 1, onder a en i, van de Verordening is bepaald dat wat betreft het recht op verstrekkingen krachtens de Nederlandse wetgeving voor de toepassing van de hoofdstukken 1 en 4 van titel III van de Verordening onder "rechthebbenden op verstrekkingen" wordt verstaan: personen die overeenkomstig artikel 2 van de Zorgverzekeringswet verplicht zijn zich te verzekeren bij een zorgverzekeraar. De Zvw is een wettelijke regeling inzake ziektekostenverzekering. De omstandigheid dat personen zich in het kader van die verplichte verzekering moeten wenden tot privaatrechtelijke zorgverzekeraars, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de Zvw geen wettelijke regeling is in de zin van artikel 28 van de Verordening. Daarbij acht de rechtbank van belang dat zorgverzekeraars ingevolge artikel 3 van de Zvw verplicht zijn om met iedere verzekeringsplichtige desgevraagd een zorgverzekering te sluiten. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser dan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat artikel 28 van de Verordening niet op hem van toepassing is.
De door eiser opgeworpen vraag of het Nederlandse zorgstelsel acceptabel is gelet op winstoogmerk van de zorgverzekeraars en het gebrek aan overheidscontrole, valt naar het oordeel van de rechtbank buiten de grenzen van dit geding. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Bovendien raakt deze vraag niet direct de positie van eiser, aangezien hij niet verzekeringsplichtig is in Nederland en recht heeft op verstrekkingen volgens de wettelijke regeling van zijn woonland.
De overige beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd heeft de rechtbank reeds verworpen in de uitspraken van 31 januari 2008 en 17 december 2008 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder de nummers LJN: BC3432 en respectievelijk BG8697). De rechtbank ziet geen aanleiding om in het onderhavige geval tot een ander oordeel te komen. Voor de motivering verwijst de rechtbank kortheidshalve naar die uitspraken, die als bijlagen aan deze uitspraak worden gehecht.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat eiser op grond van artikel 28 van de Verordening recht heeft op medische zorg in zijn woonland ten laste van Nederland. Op grond van artikel 33 van de Verordening in samenhang met artikel 69, tweede lid, van de Zvw is eiser daarvoor een bijdrage verschuldigd. Ingevolge het vijfde lid van artikel 69 van de Zvw en artikel 6.3.2. van de regeling Zorgverzekering mag deze bijdrage worden ingehouden op het ouderdomspensioen.
De rechtbank zal daarom het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaren. Gelet op het bepaalde in artikel 8:73, eerste lid, van de Awb dient het verzoek om schadevergoeding reeds hierom te worden afgewezen.
Voor een veroordeling in de proceskosten en een vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 19 maart 2009 door mr. G.M. Beunk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Plouvier, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B